Advocaat-generaal Niessen merkt op dat sinds HR 8 april 2022, V-N 2022/17.10 geldt dat de inspecteur overtuigend moet aantonen dat de door hem ter onderbouwing van de opgelegde boete aangevoerde feiten en omstandigheden juist zijn.
Aan X is een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 met vergrijpboete opgelegd. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslag mocht opleggen omdat X te kwader trouw was. Ook de vergrijpboete laat het hof in stand.
Advocaat-generaal Niessen merkt op dat sinds HR 8 april 2022, V-N 2022/17.10 geldt dat de inspecteur overtuigend moet aantonen dat de door hem ter onderbouwing van de opgelegde boete aangevoerde feiten en omstandigheden juist zijn. Nu het hof ‘slechts’ heeft onderzocht of – en heeft geoordeeld dat – de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat X met opzet heeft gehandeld en zodoende niet de in HR V-N 2022/17.10 geïntroduceerde zware bewijslast van het ‘doen blijken’ heeft gehanteerd, kan dit oordeel over de vergrijpboete niet in stand blijven. De A-G concludeert op ambtshalve bijgebrachte grond tot vernietiging van de uitspraak en verwijzing van de zaak naar een ander hof. De klachten van X richten zich alleen tegen de navorderingsaanslag maar die kunnen volgens de A-G niet tot cassatie leiden. Voor de navorderingsaanslag kon de inspecteur volstaan met het aannemelijk maken van de feiten en omstandigheden voor opzet. Het komt de A-G voor dat het maken van dit onderscheid bij de bewijsvoering niet eenvoudig zal zijn. Denkbaar is dat een rechter die opzet aannemelijk acht en daarom oordeelt dat sprake is van kwade trouw, het lastig zou kunnen vinden om daarnaast tevens te oordelen dat dat bewijs hem (haar) toch niet had overtuigd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)