Volgens Rechtbank Gelderland is een startende paardenhandelaar BTW-ondernemer. Uit activiteiten van moederbedrijf A blijkt een lange doorlooptijd. Het voornemen tot economische activiteiten blijkt het inschakelen van een tussenpersoon met marktkennis. Belanghebbende is niet de afnemer van een vóór oprichtingsdatum aangekocht paard, omdat de feitelijke beschikkingsmacht is verkregen door A.

Belanghebbende (Z) is op 27 september 2019 opgericht door bedrijf A met als doel een onderneming in (sport)paarden te drijven, waaronder handelen in sportpaarden. X, bestuurder van belanghebbende en van A, schakelt een tussenpersoon in voor de aankoop van paarden voor belanghebbende. De tussenpersoon levert op 31 mei 2019 het eerste paard. A betaalt de tussenpersoon. X neemt sindsdien deel aan springwedstrijden met het eerste paard.

Op 29 oktober 2019 koopt belanghebbende via dezelfde tussenpersoon een tweede paard. A betaalt opnieuw. X en later een andere springruiter nemen deel aan springwedstrijden met het tweede paard. Op 19 december 2019 reikt de tussenpersoon een factuur uit voor het eerste paard. Op 3 februari 2021 leggen belanghebbende en de tussenpersoon de mondelinge afspraken schriftelijk vast.

Rechtbank Gelderland beslist dat belanghebbende als BTW-ondernemer handelt, omdat het voornemen om economische activiteiten te verrichten aannemelijk is. Daarbij is van belang dat X eerder via bedrijf A in het buitenland in paarden heeft gehandeld om in zijn levensonderhoud te voorzien. Er zit vaak enkele jaren tussen aan- en verkoop van een paard. Belanghebbende wil deze activiteiten in Europa verrichten en heeft een tussenpersoon ingeschakeld met kennis van de paardenmarkt. Dat Z geen website heeft waarop Z de paarden te koop aanbiedt, doet daar niet aan af. Paarden in deze prijsklasse worden gewoonlijk niet via een website verkocht.

Verder beslist de rechtbank dat Z niet de afnemer is van het eerste paard is, ondanks de factuur van de tussenpersoon aan Z. A heeft namelijk de beschikkingsmacht verkregen, door de koopsom te betalen en deel te nemen aan springwedstrijden. De schriftelijke overeenkomst is pas in de bezwaarfase opgesteld en daardoor niet geloofwaardig. Z is wel de afnemer van het tweede paard. A heeft de factuur wel betaald, maar hiervoor een vordering in de jaarstukken opgenomen. Daarom heeft belanghebbende alleen recht op BTW-aftrek voor de aankoop van het tweede paard.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 21 juni

35

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen