Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het bedrag van € 255.000 terecht bij X als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen. De pensioenaanspraak is feitelijk voorwerp van zekerheid geworden.

Belanghebbende, X, houdt via haar bv (D bv) 33,3% van de aandelen in E bv. E bv houdt via I bv de aandelen in J bv. J bv heeft een pensioen toegezegd aan X, dat gedeeltelijk in eigen beheer wordt opgebouwd en gedeeltelijk bij L. In 2012 stort L, in verband met het faillissement van J bv, het opgebouwde pensioenkapitaal van € 254.000 op een bankrekening van D bv. D bv verstrekt vervolgens diverse leningen aan (de bv van) de zoon van X. Daarnaast heeft D bv in 2012 een vordering in r.c. op X van € 348.000. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op aan X. Daarbij laat hij het pensioen vrijvallen (correctie van € 255.000), en neemt hij de leningen aan (de bv van) de zoon en het restant (€ 93.000) van de r.c.-vordering in aanmerking als winstuitdeling.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het bedrag van € 255.000 terecht bij X als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen. Het hof overweegt dat het inkomen van X in 2012 is weggevallen door het faillissement van J bv en dat zij niet over voldoende vermogen beschikt om de rekening-courantschuld van € 348.000 te kunnen aflossen. Omdat X er volgens het hof niet in slaagt om overtuigend aan te tonen dat zij aan haar aflossingsverplichting kan voldoen zonder (jaarlijkse) verrekening van de pensioenuitkering met de openstaande schuld, is de pensioenaanspraak feitelijk voorwerp van zekerheid geworden. De inspecteur heeft ook terecht de geldverstrekkingen aan (de bv van) de zoon als regulier voordeel in aanmerking genomen. X is er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat de leningen konden en zouden worden afgelost, dan wel dat zij en D bv zich niet bewust waren en niet bewust hadden moeten zijn van het tegendeel. Het hof is wel van mening dat de inspecteur het restant van de r.c.-vordering ten onrechte als winstuitdeling heeft aangemerkt. Op het moment van ontstaan van de lening was geen sprake van een onttrekking, dan is dat later ook niet het geval.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 19b

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 7 juli

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen