Rechtbank Den Haag oordeelt dat de ik-opa-last moet worden aangemerkt als een fictieve verkrijging ex art. 10 lid 1 SW. De rechtbank wijst daarbij op de duidelijke bewoordingen van art. 10 lid 9 SW en de jurisprudentie van de Hoge Raad.

I, de grootvader van belanghebbende, X, overlijdt in 1999. Hij had een ik-opa-testament opgesteld. J, de vader van X, erft daardoor in 1999 € 315.110 onder de last om een bedrag schuldig te erkennen aan zijn drie kinderen. Deze last is vastgesteld op € 330.510. J overlijdt in 2010. In geschil is of art. 10 lid 1 SW van toepassing is of art. 10 lid 9 SW. De inspecteur stelt dat de ik-opa-last bij het overlijden van J op grond van art. 10 lid 1 SW als een fictieve verkrijging moet worden aangemerkt. X stelt dat de ik-opa-last als een legaat moet worden aangemerkt, en belast moet worden op grond van art. 10 lid 9 SW.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de ik-opa-last moet worden aangemerkt als een fictieve verkrijging ex art. 10 lid 1 SW. De rechtbank wijst daarbij op de duidelijke bewoordingen van art. 10 lid 9 SW en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Verder overweegt de rechtbank dat art. 10 lid 9 SW een vangnetbepaling is. Vervolgens stelt de rechtbank X nog wel in gelijk met betrekking tot de omvang van de nalatenschap. De rechtbank vermindert de aanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 9 juli

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen