Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van een internationaal concern. X bv houdt de aandelen in het Ierse G Ltd. Tevens houdt zij, middellijk, de aandelen in I bv, dat op haar beurt weer de aandelen houdt in het Ierse J Ltd. G Ltd. verstrekt leningen aan X bv, waarover tot en met 2005 rente wordt berekend. Vanaf 2006 verstrekt G Ltd. renteloze leningen aan X bv. Ultimo 2008 bedraagt de vordering van G Ltd. op X bv ruim $ 68 mln. Bij het vaststellen van de VPB-aanslag, en het verlies over 2008, gaat de inspecteur er vanuit dat G Ltd. een laagbelaste deelneming is in de zin van art. 13 lid 9 Wet Vpb 1969. X bv is het daar niet mee eens en stelt dat de rente van 0% een zakelijke rente is, omdat het om direct opeisbare vorderingen gaat.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur G Ltd. terecht heeft aangemerkt als een laagbelaste deelneming. Volgens de rechtbank is G Ltd. namelijk een beleggingsdeelneming in de zin van art. 13 lid 10 Wet Vpb 1969, en is de winst van G Ltd. niet onderworpen aan een winstbelasting naar een tarief dat hoger is dan 10%. De rechtbank overweegt hierbij onder andere dat de renteloze leningen die G Ltd. aan X bv en J Ltd. heeft verstrekt als onzakelijke leningen moeten worden aangemerkt. Vervolgens merkt de rechtbank op dat, voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een laagbelaste deelneming, de winst van G Ltd. moet worden bepaald naar Nederlandse maatstaven, en dat art. 8b Wet VPB 1969 daarbij ook moet worden toegepast. De rechtbank handhaaft de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 26 november