Hof Arnhem oordeelt dat de gemeente de benedenwoning en de bovenwoning voor de Wet WOZ terecht beschouwt als twee onroerende zaken.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een rijtjeswoning bestaande uit een benedenwoning (vloeroppervlakte 40 m²) en een bovenwoning (22 m²). De woningen zijn gelegen naast een café met buitenterras en aan de achterzijde van het perceel is een kantoorpand gelegen met vijf verdiepingen. De benedenwoning wordt gebruikt door de dochter van X en de bovenwoning is in gebruik bij een derde. In beroep verlaagt Rechtbank Utrecht de WOZ-waarden tot € 120.000 respectievelijk € 75.000. X stelt hoger beroep in tegen de rechtbankuitspraak. De gemeente kan zich vinden in de door de rechtbank vastgestelde waarden.

Hof Arnhem oordeelt allereerst dat de gemeente de benedenwoning en de bovenwoning voor de Wet WOZ terecht beschouwt als twee onroerende zaken. Zowel de bovenwoning als de benedenwoning beschikt over eigen voor permanente (menselijke) bewoning noodzakelijke voorzieningen zoals wasgelegenheid en sanitair. Conclusie is dat beide woningen blijkens hun indeling en inrichting bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Hieraan doet niet af dat de onroerende zaken niet kadastraal zijn gesplitst en dat er geen afzonderlijke meters zijn voor gas, water en elektra. De gedeelde entree en het feit dat de benedenverdieping niet afzonderlijk afsluitbaar is doen aan het voorgaande evenmin af. Het hof laat de WOZ-waarde van de benedenwoning in stand en verlaagt de waarde van de bovenwoning tot € 70.000. Het hoger beroep van X is in zoverre gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken

Instantie: Hof Arnhem

12

Gerelateerde artikelen