Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar moet specificeren. Algemene bewoordingen zijn onvoldoende.
X is eigenaar van een woning waarvan de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 is vastgesteld op € 226.000. Na bezwaar verlaagt de heffingsambtenaar de waarde naar € 203.000 en erkent het recht op een proceskostenvergoeding. X stelt dat de heffingsambtenaar de hoogte van de proceskostenvergoeding moet specificeren in de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft dit niet gedaan, waardoor X beroep instelt. De rechtbank behandelt het beroep op 6 juni 2025. In geschil is of de heffingsambtenaar verplicht is de proceskostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar te specificeren.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar moet specificeren. De algemene bewoordingen zijn onvoldoende omdat de hoogte en toekenning van de proceskostenvergoeding controleerbaar moeten zijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt zelf de proceskostenvergoeding vast op € 1.294 voor de bezwaarfase en € 907 voor de beroepsfase. De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 51 aan X vergoeden.
Lees ook het thema Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Wet waardering onroerende zaken 30a
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 24 juni
Informatiesoort: VN Vandaag