X werkt bij de Belastingdienst. Naar aanleiding van een door de FIOD ingesteld strafrechtelijk onderzoek blijkt dat X opzettelijk onjuiste aangiften IB/PVV 2012 en 2013 heeft gedaan. In deze aangiften brengt X aan de Islamitische Universiteit gedane giften in aftrek, terwijl hij die bedragen niet heeft gedoneerd. X heeft hierbij gebruik gemaakt van valse kwitanties. X krijgt navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd. De hoger beroepsprocedure in dit kader loopt nog. Vanwege het plichtsverzuim van X wordt hij eerst geschorst en wordt hem de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Bij besluit van 7 november 2018 wordt hij met ingang van 9 november 2018 ontslagen (strafontslag). X komt in beroep tegen deze disciplinaire maatregelen.
Rechtbank Rotterdam beslist dat X zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. Dat X ten tijde van de fraude zelf bij de Belastingdienst werkte, maakt zijn handelen des te laakbaarder. Er is sprake van zeer ernstig plichtsverzuim. De opgelegde disciplinaire strafmaatregelen zijn, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de terecht gestelde hoge eisen aan de integriteit, openheid, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers van de Belastingdienst, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 16