X verkoopt zijn tbs-pand aan een derde en niet aan B, aan wie hij een optierecht op het pand heeft verleend. X betaalt B wel een vergoeding als afkoopkom voor het optierecht. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat met die vergoeding bij de berekening van het tbs-resultaat van X rekening mag worden gehouden.

Belanghebbende, X, is enig aandeelhouder van X bv. X bv is de beherende vennoot in een commanditaire vennootschap, waarbinnen de heer B commanditair vennoot is. X verhuurt een pand aan X bv, die het pand doorverhuurt aan de commanditaire vennootschap (CV) die hierin een skatebaan exploiteert. X stelt aan B een koopoptie te hebben verleend voor éénderde deel van het pand. Als X het pand in 2002 niet aan B maar aan een derde verkoopt en de huur wordt beëindigd, betaalt X aan B een vergoeding als afkoopsom voor het optierecht. De inspecteur betwist het bestaan van het optierecht. Bij de berekening van het resultaat uit de werkzaamheid in verband met de beëindiging van de terbeschikkingstelling, houdt de inspecteur geen rekening met de koopoptie.

Hof 's-Hertogenbosch acht - anders dan de rechtbank- de verklaringen van X, waaronder die over het bestaan van de koopoptie, geloofwaardig ook al is het optierecht vastgelegd in een niet ondertekend stuk. Het optierecht dient tot het vermogen van de werkzaamheid te worden gerekend. Het optierecht is zo nauw verbonden met het pand dat het onder de tbs-regeling valt. Het voordeel uit de tbs-regeling dient bij de verkoop van het pand in 2002 gesteld te worden op de verkoopprijs van het pand minus de waarde per 1 januari 2001 minus het verschil tussen de waarde van het optierecht per 1 januari 2001 en de afkoopwaarde daarvan. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond.

Lees ook het thema De terbeschikkingstellingregelingen.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

7

Gerelateerde artikelen