Belanghebbende, X bv, exploiteert een aannemingsbedrijf. Eind 2010 is het gedifferentieerde premiepercentage van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) voor 2011 vastgesteld op 0,3. Eind 2011 respectievelijk 2012 zijn de percentages voor 2012 en 2013 vastgesteld op 1,48 en 0,67. Tegen de twee laatste beschikkingen tekent X bv tijdig bezwaar aan. Het UWV maakt in juni 2012 bekend dat een ex-werknemer van X bv met terugwerkende kracht tot 2009 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en dat de eerder toegekende WGA-uitkering dus komt te vervallen. Naar aanleiding hiervan verzoekt X bv de Belastingdienst om de WGA-beschikkingen van 2011 en 2012 te herzien. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het bezwaar van X bv tegen de WGA-beschikking van 2011 niet-ontvankelijk is. De enkele omstandigheid dat op een later moment is geconstateerd dat een ex-werknemer ten onrechte een uitkering heeft gehad, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Ten aanzien van de WGA-beschikkingen over 2012 en 2013 stelt X ten onrechte dat de inspecteur de discretionaire bevoegdheid heeft om art. 2.11 lid 1 Besluit Wfsv (herrekening in verband met te veel betaalde uitkering) niet toe te passen als dat gunstiger voor X bv is. Deze bepaling is ook niet onverbindend, gelet op de door de wetgever in art. 38 lid 4 Wfsv gedelegeerde bevoegdheid. Het beroep van X bv is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn met 11 maanden heeft X bv nog wel recht op een vergoeding van € 1000.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet financiering sociale verzekeringen 38
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 5 januari