Belanghebbende, de heer X, woont geheel 2003 in Frankrijk. X is door zijn toenmalige werkgever benoemd tot commissaris van een Nederlands bedrijf, E bv. Als zodanig houdt X zich bezig met projectontwikkeling. Bij een zakenrelatie van E bv stuit de inspecteur later op een factuur waar bemiddelingskosten van € 72.226,81 op staan. Volgens de inspecteur heeft X € 45.000 daarvan in 2003 geïnd. In geschil is de IB-navordering over dat jaar. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 18 juli 2014, 13/00645, V-N Vandaag 2014/1821) oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X is uitgenodigd om IB-aangifte over 2003 te doen. De inspecteur beroept zich dus ten onrechte op omkering en verzwaring van de bewijslast. X stelt echter vergeefs dat het in 2003 ontvangen bedrag een afkoopsom zou zijn vanwege een mislukte grondtransactie. Samen met de in 2002 ontvangen € 27.226,81 komt het namelijk exact overeen met de gefactureerde bemiddelingskosten. Bovendien heeft de directeur van E bv verklaard dat de grondtransactie door X verzonnen is. Het heffingsrecht over de provisie komt voorts op grond van het belastingverdrag met Frankrijk aan Nederland toe. Conform de niet door X weersproken stelling van de inspecteur opereerde X vanuit een vast middelpunt in Nederland. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.2
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 maart