X bv draagt over het tijdvak maart 2013 op aangifte € 90.074 af aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing). In geschil is of de crisisheffing in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vragen of de terugwerkende kracht die in de regeling besloten ligt ontoelaatbaar is en of hiermee een disproportionele last op X bv wordt gelegd.
Hof Den Haag oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964. Ook is er geen strijd met art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod. Het hof verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/03090 (V-N 2016/7.18) en 15/00340 (V-N 2016/7.17), zie ook TaxVisions editie 5 februari 2016. Hieruit blijkt volgens het hof ook dat de terugwerkende kracht is geoorloofd. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een buitensporige last stelt het hof vast dat X bv niets heeft aangevoerd dat niet ook geldt voor alle met de crisisheffing geconfronteerde inhoudingsplichtigen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Wet op de loonbelasting 1964 1