Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de uitworp van de VPB-aangiften niet maakt dat de inspecteur niet meer beschikt over een nieuw feit. De uitworp betrof namelijk niet de vraag of X bv de vorderingen kan afwaarderen.

Belanghebbende, X bv, verkoopt in 2008 een deel van haar certificaten van aandelen in A bv aan B bv en C bv. B bv en C bv blijven de koopsom schuldig. In 2011 stoppen zij met het betalen van rente en aflossing. X bv brengt daarop bedragen ten laste van haar winst. Naar aanleiding van een onderzoek bij D bv, een andere aandeelhouder van A bv, stelt de inspecteur in 2015 vragen aan X bv over de afwaarderingen op de vorderingen op B bv en C bv. Volgens de inspecteur is afwaardering niet mogelijk, omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, en hij herziet de verliesvaststellingsbeschikkingen. X bv stelt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de uitworp van de VPB-aangiften niet maakt dat de inspecteur niet meer beschikt over een nieuw feit. De uitworp betrof namelijk de vraag of X bv in aanmerking komt voor een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting en niet de afwaardering van de vorderingen. De uitworp maakt ook niet dat de inspecteur de aangiften van X bv integraal had moeten beoordelen. Verder is niet van belang dat de inspecteur, naar aanleiding van het onderzoek bij D bv, reeds in 2014 over de koopovereenkomst beschikt. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 12 januari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen