A, de vader van belanghebbende (X), overlijdt in 2003. In 1996 had A, als Stifter, een Stiftung (S) naar Liechtensteins recht opgericht. In 2002 wordt een bedrag van € 226.890 aan belanghebbende toegekend door S. De inspecteur legt ter zake van dit bedrag een navorderingsaanslag IB 2002 op aan belanghebbende. Volgens de inspecteur vormt het bedrag namelijk een belastbare periodieke uitkering. Daarnaast neemt de inspecteur een bedrag aan box III-inkomen in aanmerking in verband met de positie van belanghebbende als begunstigde van S.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat belanghebbende in 2002 een uitkering van A heeft ontvangen. Volgens het hof kan deze uitkering echter niet worden aangemerkt als een belaste periodieke uitkering, omdat de uitkering niet voldoet aan de daartoe gestelde eisen in afdeling 3.5 Wet IB 2001. Het hof overweegt daarbij dat A de beschikkingsmacht over het door hem in S gebrachte vermogen heeft behouden. Vervolgens geeft het hof aan dat er – in 2002 – ook geen sprake is van een vermogensrecht als bedoeld in art. 5.3 Wet IB 2001. Door het overlijden van A in 2003 heeft belanghebbende volgens het hof in 2003 wel een vermogensrecht behorend tot box III gekregen. Het hof vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2002 en stelt de inspecteur in het gelijk ten aanzien van het jaar 2003.