Fiscale eenheid X bv wordt gevormd door de heer C en D bv. Eind 2005 – begin 2006 is de woning van C verbouwd. Door de verbouwing is een niet-zelfstandige werkruimte ontstaan voor C die daarin zijn werkzaamheden voor D bv verricht. X bv stelt zich op het standpunt dat de helft van de kosten van de verbouwingswerkzaamheden kan worden toegerekend aan C vanwege zijn werkzaamheden voor D bv. X bv stelt daarom aanspraak te kunnen maken op aftrek van het op C drukkende deel (de helft) van de omzetbelasting die over de kosten van de verbouwingswerkzaamheden in rekening is gebracht. De inspecteur wijst het verzoek om teruggaaf af. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van X gegrond. X heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat het middel dat betoogt dat de rechtbank artikel 6, lid 2 van de zesde richtlijn heeft geschonden door te oordelen dat de verbouwingswerkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als een tot het bedrijfsvermogen behorend goed, slaagt. Uit het arrest van het HvJ EU van 19 juli 2012, C-334/10, BNB 2012/271 volgt dat aan een gebouw duurzaam uitgevoerde aanpassingen ter zake waarvan omzetbelasting in rekening is gebracht, voor de toepassing van artikel 6, lid 2, letter a, van de Zesde richtlijn op zich beschouwd een afzonderlijk investeringsgoed kunnen vormen. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven. Volgt verwijzing naar Rechtbank Den Haag. Na verwijzing dient het volgende in aanmerking te worden genomen: Onderzocht moet worden of en zo ja welke van de verbouwingswerkzaamheden - die diverse, in aard uiteenlopende voorzieningen omvatten - kunnen worden gesplitst in duurzame aanpassingen en voorzieningen die afzonderlijk dan wel tezamen een investeringsgoed vormen, en in aanpassingen en voorzieningen die niet duurzaam zijn. Met betrekking tot de investeringsgoederen dient te worden onderzocht of belanghebbende op het tijdstip van de aanschaf het door objectieve gegevens ondersteunde voornemen had dat investeringsgoed of die investeringsgoederen te (doen) gebruiken voor (mede) bedrijfsdoeleinden van belanghebbende dan wel uitsluitend voor privédoeleinden van C. Met betrekking tot de aanpassingen en voorzieningen die niet duurzaam zijn, geldt ingevolge artikel 15 van de Wet dat recht op aftrek bestaat voor zover die diensten worden aangewend in het kader van de onderneming van X bv. Het beroep in cassatie is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15