Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat behoeftigheid niet als voorwaarde voor toepassing van de verhoogde kindervrijstelling in de wet is opgenomen.
X is 55 jaar oud en verstandelijk beperkt, zij werkt tegen betaling twintig uur per week in een sociale werkplaats en beschikt over eigen vermogen. X woont tot het moment van overlijden bij erflater (haar moeder) waarbij de kosten van levensonderhoud voornamelijk door de erflater zijn betaald. Bij de aangifte erfbelasting beroept X zich op de verhoogde kindervrijstelling (art. 32 lid 1 sub 4 onderdeel b SW 1956). De inspecteur past echter de reguliere kindervrijstelling toe omdat X, vanwege haar baan en het bezit van eigen vermogen, niet behoeftig is. Volgens de inspecteur is behoeftigheid een voorwaarde voor toepassing van de verhoogde kindervrijstelling, anders zouden er tijdens leven onbelaste vermogensoverhevelingen tussen ouder en kind kunnen plaatsvinden die de omvang van de nalatenschap afromen. In geschil is of een beroep op de verhoogde kindervrijstelling kan worden verleend indien er geen sprake is van behoeftigheid bij het kind.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat behoeftigheid niet als voorwaarde voor toepassing van de verhoogde kindervrijstelling in de wet is opgenomen. De verhoogde kindervrijstelling is volgens de wetsgeschiedenis bedoeld voor zieke of gehandicapte kinderen die grotendeels op kosten van de overledene worden onderhouden. Toepassing van deze vrijstelling is in overeenstemming met doel en strekking in de gevallen waarin aan de tekst van de voorwaarden is voldaan. Het beroep is gegrond.
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Erfrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant