A, de moeder van Y, richt in 1999 Z-trust op. A verzoekt de trustee vervolgens om Y 10 jaren na haar overlijden als beneficiary aan te merken. A overlijdt in 2000. Y, die in 2013 overlijdt, is gehuwd met belanghebbende, X. De adviseur van Y merkt in 2006 met betrekking tot de IB-aangifte 2002 op dat Y is betrokken bij een trust, maar dat dit een niet op geld waardeerbaar vermogensrecht betreft, en dat er daarom geen vordering in de aangifte is opgenomen. De inspecteur legt vervolgens, zonder ander onderzoek te doen, de aanslag op. In 2011 en 2012 legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen 2001 - 2009 op aan X, waarbij hij de helft van het vermogen van Z-trust aan X toerekent.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het vermogen van de trust, alhoewel Z-trust een irrevocable discretionary trust is, terecht aan X heeft toegerekend. Volgens de rechtbank hadden X en Y namelijk de beschikkingsmacht over het vermogen van Z-trust alsof het hun eigen vermogen was. De rechtbank hecht hierbij belang aan het feit dat de trustee bij diverse rechtshandelingen die X en Y hebben verricht met betrekking tot het vermogen van Z-trust, in feite geen daadwerkelijke invloed heeft gehad of heeft uitgeoefend.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 18 maart