Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat heffing op basis van één peildatum niet in strijd is met art. 1 EP op regelniveau. De wetgever is volgens het hof niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Het vermogen van X bedraagt op 1 januari 2013 circa € 1,7 mln. Het vermogen bestaat bijna geheel uit spaartegoeden. Hiermee behaalt X een rendement van € 45.284. Aan vermogensrendementsheffing is X € 20.945 verschuldigd. In de loop van 2013 vervallen twee termijndeposito’s. Met de hieruit vrijgekomen middelen lost X € 1 mln af op zijn eigenwoningschuld. In geschil is of de vermogensrendementsheffing in strijd is met art. 1 EP. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de vermogensrendementsheffing in 2013 niet in strijd is met art. 1 EP. Daarbij is niet van belang dat de deposito’s maar een deel van het jaar hebben gerendeerd, omdat 1 januari 2013 de peildatum voor de rendementsgrondslag is. Ook verwerpt de rechtbank de stelling van X dat bij het vaststellen van het rendement rekening moet worden gehouden met de inflatie. De belastingdruk van 46,25% is volgens de rechtbank niet buitensporig.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2018/49.1.1) oordeelt dat heffing op basis van één peildatum niet in strijd is met artikel 1 EP op regelniveau. De wetgever is daarmee volgens het hof niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Ook is er volgens het hof geen sprake van een individuele buitensporige last, aangezien de box 3-heffing in het geval van X slechts 46% bedraagt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2