De Hoge Raad oordeelt dat het verplichte gebruik van de WOZ-waarde bij de waardering van een woning voor de erfbelasting niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Op 1 november 2010 komt de moeder van belanghebbende, X, te overlijden. Tot haar nalatenschap behoort een woning waarvan de WOZ-waarde 2010 door de gemeente is vastgesteld op € 395.000. De erfgenamen (waaronder X) verkopen de woning op 17 februari 2011 voor een bedrag van € 348.000. X is het er niet mee eens dat de woning voor de erfbelasting in aanmerking wordt genomen tegen de WOZ-waarde 2010, die een stuk hoger ligt dan de eigen verkoopprijs.

De Hoge Raad oordeelt dat het verplichte gebruik van de WOZ-waarde bij de waardering van een woning voor de erfbelasting niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De erfgenamen hebben, zo overweegt de Hoge Raad, namelijk voldoende mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de WOZ-waarde. Dat de waarde van de woning om redenen van eenvoud wordt vastgesteld naar een ander tijdstip dan het tijdstip van overlijden van de erflater, houdt volgens de Hoge Raad geen beperking in van deze mogelijkheid om de juistheid van de waardevaststelling effectief te betwisten (vgl. HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, BNB 2010/335). Er kan weliswaar niet worden ontkend dat de maatregel een zekere ruwheid bevat, maar dit betekent nog niet dat zij elke redelijke grond ontbeert, aldus de Hoge Raad. Verder sluit de Hoge Raad zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat art. 21 lid 5 een bijzondere waarderingsregel bevat die bij de waardering van woningen voorgaat boven de algemene waarderingsregel van art. 21 lid 1 SW 1956. Ten slotte merkt de Hoge Raad op dat de wetgever bewust heeft afgezien van de invoering van een tegenbewijsmogelijkheid.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 21-5

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 februari

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen