De Hoge Raad oordeelt dat de box 3-heffing deel uitmaakt van de voor het desbetreffende jaar opgelegde IB-aanslag. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last is de gehele financiële situatie van X van belang.

X doet voor het jaar 2015 aangifte van een box 3-vermogen van € 116.405. Hij is hierover € 1112 aan IB verschuldigd. Volgens X is de box 3-heffing in strijd met art. 1 EP EVRM. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor het jaar 2015 geldt dat de vermogensrendementsheffing, evenals de Hoge Raad in zijn arresten van 14 juni 2019 heeft vastgesteld voor de jaren 2012 en 2013, in strijd is met art. 1 EP EVRM. Vervolgens stelt het hof vast dat X niet wordt geconfronteerd met een buitensporige last, gezien zijn inkomen uit werk en woning in het jaar 2015, zodat ingrijpen door de rechter niet nodig is. X gaat in cassatie. Hij stelt onder andere dat bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last ten onrechte zijn gehele financiële situatie in ogenschouw is genomen.

De Hoge Raad oordeelt dat de box 3-heffing deel uitmaakt van de voor het desbetreffende jaar opgelegde IB-aanslag. Het hof hoeft dan slechts te onderzoeken of X met deze aanslag als geheel beschouwd, wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Deze vraag moet dan worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van X. De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn arrest van 14 juni 2019, nr. 17/05606 (V-N 2019/30.5). De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 2 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen