De Hoge Raad oordeelt dat voor de voortvarendheidstoets niet bepalend is het tijdstip waarop mevrouw X bekend raakte met de omvang van de belastingschuld, maar het tijdsverloop dat verstrijkt totdat de navorderingsaanslag met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn is vastgesteld. De navorderingsaanslag moet binnen zes maanden na de vaststelling op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.

Mevrouw X stuurt in november 2009 een 'Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen' naar de inspecteur. X komt in december 2010 met de inspecteur overeen dat uit praktische overweging wordt volstaan met één IB-navorderingsaanslag in plaats van meerdere aanslagen vanaf 1997. De navorderingsaanslag heeft als dagtekening 10 januari 2011. Op 22 november 2011 is een betalingsherinnering aan X gestuurd. X stelt de navorderingsaanslag nooit te hebben ontvangen. Volgens Rechtbank Den Haag is de navorderingsaanslag gelet op de dagtekening met redelijke voortvarendheid vastgesteld. Hof Den Haag oordeelt dat het tijdstip waarop de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen het moment is waarnaar beoordeeld dient te worden of de inspecteur voldoende voortvarend te werk is gegaan. De enkele omstandigheid dat de bekendmaking van de navorderingsaanslag enige tijd op zich heeft laten wachten, heeft niet tot gevolg dat de inspecteur niet met voldoende voortvarendheid heeft gehandeld. X had de inspecteur namelijk juist op het uitblijven van de aanslag opmerkzaam moeten maken. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat voor de voortvarendheidstoets niet bepalend is het tijdstip waarop X bekend raakte met de omvang van de belastingschuld, maar het tijdsverloop dat verstrijkt totdat de navorderingsaanslag met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn is vastgesteld. Voor zover het oordeel van het hof berust op de opvatting dat X bij het uitblijven van de navorderingsaanslag de inspecteur daarop opmerkzaam had moeten maken, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam, die hiertoe het volgende in aanmerking moet nemen. De voorwaarde dat de inspecteur redelijk voortvarend heeft gehandeld, brengt mee dat bij diens handelen geen sprake mag zijn van een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden. Aangezien de laatste door Hof Den Haag vastgestelde handeling is de (interne) vaststelling van de navorderingsaanslag met dagtekening 10 januari 2011, houdt die zesmaandeneis in dat de navorderingsaanslag binnen zes maanden na die datum op de voorgeschreven wijze moet zijn bekendgemaakt.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen