Aan belanghebbenden, de erven X, zijn navorderingsaanslagen ib/pvv en vb opgelegd. Eén en ander vloeit voort uit het feit dat erflater X volgens de inspecteur rekeninghouder bij een buitenlandse bank zou zijn geweest. Het inkomen daaruit en het vermogen heeft hij niet opgenomen in zijn aangiften ib/pvv 1995 en vb 1996. Bij brief van 7 maart 2007 heeft de inspecteur aan X een vragenbrief gestuurd. X is in het jaar 2007 overleden. De erven X komen uiteindelijk in hoger beroep. In geschil is of de inspecteur in de periode vanaf de ontvangst van de renseignementen, 1 maart 2005, tot het versturen van de vragenbrief het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst haar werkzaamheden op een zodanige wijze heeft georganiseerd en ingericht dat een voortvarende behandeling voldoend gewaarborgd is. Van een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden is het hof niet gebleken. (zie: HR 27 september 2013, BNB 2013/234). De Belastingdienst is alleen gehouden de organisatie te wijzigen als er een bijzondere omstandigheid optreedt, waardoor de voortvarende behandeling zonder wijziging van de organisatie niet langer is gewaarborgd. De erven hebben onvoldoende gesteld dat zich een dergelijke bijzondere omstandigheid heeft voorgedaan. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 16 maart