Belanghebbende, X bv, doet in opdracht van haar opdrachtgever aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van kleiding. Deze aangiften doet zij op eigen naam en voor eigen rekening. Later bericht X bv de inspecteur dat de aangiften per vergissing op eigen naam en voor eigen rekening zijn gedaan. X bv verzoekt de aangifte te herzien op naam van haar opdrachtgever.
De Hoge Raad oordeelt dat na het aanvaarden van de douaneaangifte het vervangen van de persoon van de aangever door een andere persoon niet mogelijk is. Volgens de Hoge Raad is het niet voor twijfel vatbaar dat in art. 5 lid 5 CDW het definitieve rechtsgevolg is neergelegd van het op de voet van art. 64 van het CDW doen van een douaneaangifte op eigen naam en voor eigen rekening. Dit brengt mee dat niet op de voet van art. 78 van het CDW kan worden bewerkstelligd dat - na aanvaarding van de aangifte - een andere persoon dan degene in wiens naam de aangifte in eerste instantie is gedaan in zijn plaats aangever wordt in de zin van art. 4, onderdeel 18, van het CDW in samenhang gelezen met art. 64 van het CDW. Een andersluidende opvatting heeft in wezen tot gevolg dat de oorspronkelijke aangifte wordt vervangen door een aangifte van een andere persoon, aldus de Hoge Raad. In dit laatste voorziet art. 78 van het CDW niet. Het beroep in cassatie van X bv is ongegrond.