X en Y drijven een banketbakkerij in firmaverband. Op 1 februari 2009 staken zij de onderneming. Het bedrijfspand gaat over naar het privévermogen van X en Y. Sindsdien verhuren zij het pand voor een bedrag van € 62.500 per jaar, waarbij zij de eerste twee jaar een huurkorting geven. De heffingsambtenaar van de gemeente waardeert het pand voor de WOZ naar de waarde per 1 januari 2009 voor een bedrag van € 519.000. Rechtbank Noord-Holland stelt de waarde van het pand voor de bepaling van de hoogte van de stakingswinst vast op € 800.000. In hoger beroep is de waarde van het bedrijfspand voor de bepaling van de stakingswinst in geschil.
Hof Amsterdam volgt het oordeel van Rechtbank Noord-Holland over de waarde van het bedrijfspand voor de vaststelling van de hoogte van de stakingswinst. De huurprijs is zakelijk. Uitgaande van een kapitalisatiefactor van 13 stelt de rechtbank de waarde van het pand niet te hoog vast. Bij de vaststelling van de WOZ-waarde gaat de heffingsambtenaar van de gemeente uit van onjuiste uitgangspunten. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 26 augustus