De Hoge Raad oordeelt dat X BTW over het privégebruik door A en B is verschuldigd. X had namelijk de macht om over het pand te beschikken als ware zij eigenaar en ze heeft alle voorbelasting in aftrek gebracht.
A en B, de twee vennoten van belanghebbende, X vof, zijn met elkaar getrouwd en kopen in 2006 gezamenlijk grond waarop zij een woning laten bouwen. De woning wordt deels voor bedrijfsdoeleinden van X vof gebruikt. X vof vraagt de BTW op de aankoop- en bouwkosten volledig terug. De vof activeert het pand niet als bedrijfsmiddel op haar balans. In 2015 geeft X vof BTW over het privégebruik van de woning aan, maar gaat daartegen in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat X vof BTW over het privégebruik is verschuldigd. Het hof oordeelt van niet. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X BTW over het privégebruik door A en B is verschuldigd. X had namelijk de macht om over het pand te beschikken als ware zij eigenaar. Daarbij is van belang dat X het pand mede heeft gebruikt voor bedrijfsdoeleinden en alle voorbelasting die in verband met het pand in rekening is gebracht, in aftrek heeft gebracht. Het pand is daarom gaan behoren tot het bedrijfsvermogen van X. Dat de facturen op naam staan van (een van) de vennoten is niet van belang. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 17 december 2021, nr. 19/05647. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is gegrond.
Lees ook het thema Fiscale aspecten vermogensetikettering.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4