Aan X is een WOZ-beschikking afgegeven naar waardepeildatum 1 januari 2005 voor een bedrijfspand. De gemeente heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 3.207.000. In hoger beroep is de WOZ-waarde in geschil.
Hof Amsterdam oordeelt dat de gemeente de waarde terecht heeft bepaald middels de vergelijkingsmethode. X gaat er ten onrechte vanuit dat de heffingsambtenaar op basis van de taxatie-instructie uitsluitend de daarin genoemde waarderingsmethoden zou kunnen toepassen. In het arrest van 11 juni 2004, nr. 39 467, LJN: AP1375 heeft de Hoge Raad bevestigd dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in art. 17, lid 2, Wet WOZ omschreven, en dat die waarde ook op andere manieren kan worden bepaald. De ingebruikneming van de onroerende zaak heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2005. Dit betekent dat de onroerende zaak op 1 januari 2007 nog niet gedurende meer dan twee jaar in gebruik was. Derhalve zou de levering bij het begin van het WOZ-tijdvak 2007 niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De omzetbelasting is derhalve terecht als waardebepalende factor in aanmerking genomen (vergelijk Hoge Raad 30 oktober 1991, nr. 26 544, Belastingblad 1992, p. 231). De WOZ-waarde is niet te hoog vastgesteld.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam