Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de regeling van art. 4.25 Wet IB 2001 in casu niet kan worden toegepast. X woont namelijk zowel ten tijde van de aanvraag, als ten tijde van het afgeven van de beschikking niet in Nederland.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. Medio 2009 emigreert X naar België. De waarde van de aandelen bedraagt op dat moment € 148.908. In 2015 vraagt X om de verkrijgingsprijs van de aandelen vast te stellen. Hij speelt namelijk met het idee om te remigreren. X is van mening dat de verkrijgingsprijs op € 547.178 moet worden vastgesteld. Dit is het verschil tussen de economische waarde van de aandelen ten tijde van de dagtekening van de beschikking (2 december 2015) en het bij de emigratieaangifte aangegeven vervreemdingsvoordeel (€ 130.908). De inspecteur is van mening dat de verkrijgingsprijs gelijk is aan de historische kostprijs (€ 18.600).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de regeling van art. 4.25 Wet IB 2001 in casu niet kan worden toegepast. X woont namelijk zowel ten tijde van de aanvraag, als ten tijde van het afgeven van de beschikking niet in Nederland. De inspecteur heeft de verkrijgingsprijs volgens de rechtbank dan ook terecht vastgesteld zonder rekening te houden met de omstandigheid dat er op dat moment sprake was van een remigratie naar Nederland. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat zij zich realiseert dat X geen antwoord krijgt op zijn vraag over de toepassing van het recht bij het vaststellen van de verkrijgingsprijs van de aandelen in het geval van het onstaan van binnenlandse belastingplicht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.25

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 13 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen