Op grond van de Zweedse wetgeving kunnen alleen aanbieders van financiële diensten en aanbieders van verzekeringsdiensten een fiscale eenheid (f.e.) voor de btw vormen. Volgens de Europese Commissie (EC) heeft Zweden hiermee niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens art. 11 EU-richtlijn 2006/112. De EC verzoekt het Hof van Justitie EU (HvJ EU) daarom om vast te stellen dat Zweden niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen.
Het HvJ EU oordeelt dat Zweden niet in strijd met het EU-recht handelt door toe te staan dat alleen aanbieders van financiële diensten en aanbieders van verzekeringsdiensten een f.e. voor de btw kunnen vormen. Het HvJ EU overweegt daarbij dat Zweden heeft gesteld dat voorkoming van belastingfraude en -ontwijking ten grondslag ligt aan het besluit om vorming van een f.e. te beperken tot ondernemingen die rechtstreeks of indirect onder het toezicht van de inspectie van financiën staan en dus aan overheidscontrole zijn onderworpen. Volgens het HvJ EU heeft de EC niet op overtuigende wijze aangetoond dat deze maatregel niet gegrond was gelet op de doelstelling om belastingfraude en ontwijking te bestrijden. Het HvJ EU verwerpt het beroep van de EC.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Vierde Kamer), Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 5 juni