Wanneer een ondernemer zowel belaste als onbelaste prestatie verricht wordt het recht op aftrek van btw pro rata berekend. Hierdoor wordt het aftrekrecht beperkt. De pro rata-berekening kent in de btw-richtlijn diverse uitzonderingen die ervoor zorgen dat het aftrekrecht voor bepaalde activiteiten niet wordt beperkt. Een van deze uitzonderingen ziet op bijkomstige financiële handelingen. Over dit onderwerp is een boeiende bijdrage in het Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht gepubliceerd.
De uitzondering van de bijkomstige financiële handelingen is door Nederland niet opgenomen in de Wet OB. Belastingplichtigen kunnen wel een rechtstreeks beroep op de uitzondering in de btw-richtlijn doen. Echter, de uitzondering wordt weinig toegepast en er bestaat onduidelijkheid over de reikwijdte van het concept bijkomstige financiële handelingen. De btw-specialisten Simon Cornielje en Werner Gelderblom onderzoeken in hun artikel daarom de reikwijdte van de bijkomstige financiële handelingen.
De auteurs brengen de reikwijdte van het concept bijkomstige financiële handelingen in kaart en beginnen met een eenvoudig voorbeeld om de problematiek te concretiseren. Vervolgens gaan zij in op het begrip 'economische activiteit' in de context van (concern-)financieringsactiviteiten en de begripsvorming van bijkomstige financiële handelingen.
De btw-specialisten concluderen dat concern(financierings)activiteiten in beginsel economische activiteiten zijn en dus belast kunnen worden, tenzij deze activiteiten vergelijkbaar zijn met activiteiten van een particuliere investeerder. Wanneer sprake is van concern(financierings)activiteiten die vergelijkbaar zijn met activiteiten van een particuliere investeerder, zoals het ontvangen van rente op banktegoeden, zouden deze activiteiten op basis van het neutraliteitsbeginsel niet belast mogen worden.
Wat betreft de begripsvorming concluderen de auteurs dat het woord ‘bijkomstige’ uit het begrip bijkomstige financiële handelingen in meerdere taalversies van de btw-richtlijn in andere varianten worden gebruikt. Volgens de auteurs is dat geen probleem. In het Unierecht is gelijkwaardigheid van alle taalversies van belang. Verder blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie dat het incidentele karakter van de activiteiten ook van belang is voor de vraag of een financiële handeling ‘bijkomstig’ is.
De specialisten gaan daarna in op de toepassingsvoorwaarden voor bijkomstige financiële handelingen. Bij de toepassing van de voorwaarden isvanuit het oogpunt van fiscale neutraliteit van belang dat de voorwaarden per afzonderlijke activiteit worden toegepast. De door de auteurs geformuleerde derde voorwaarde voor bijkomstige financiële handelingen luidt ‘dat er geen sprake is van een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlangstuk van de belastbare activiteit’. Volgens hen blijkt dat het niet eenvoudig is om te bepalen of aan deze voorwaarde is voldaan. Zij geven daarom criteria op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlangstuk is van de belastbare activiteit.
Tot slot geven de auteurs aanbevelingen aan de Nederlandse wetgever voor de implementatie van de bijkomstige financiële handelingen als uitzondering op de pro rata-berekening. Zij bevelen daarbij aan om de uitzondering te implementeren in de Wet OB en dat te doen op een wijze die recht doet aan de gedachte dat niet-gebruikelijke, incidentele financiële handelingen kunnen worden uitgesloten van de pro rata-berekening, waarbij op genuanceerde wijze wordt gekeken naar het verlengstukcriterium.
Simon Cornielje is bijzonder hoogleraar indirecte belastingen aan de VU Amsterdam en werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. Werner Gelderblom is werkzaam bij KPMG Meijburg & Co. Hun artikel getiteld 'Concernfinanciering en bijkomstige financiële handelingen in de btw’ is vrijgegeven en te lezen via een gratis download (pdf).
Bron: Redactie TaxLive/Joël Beckker
Informatiesoort: Nieuws, Navigatornieuws
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Focus: Focus