De grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft uitspraak gedaan over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij gebonden besluiten. Dat zijn besluiten waarbij het rechtsgevolg meteen volgt uit het wettelijk voorschrift waarop het besluit berust.

Bij zulke besluiten geeft het wettelijk voorschrift het bestuursorgaan geen ruimte om nog een belangenafweging in te maken. Ook bij gebonden besluiten kan het nodig zijn om onnodig harde gevolgen van een wettelijk voorschrift te voorkomen. Daarom oordeelt de grote kamer van het CBb dat het evenredigheidsbeginsel ook van toepassing is bij gebonden besluiten.

Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Het oordeel van het CBb houdt in dat het bestuursorgaan bij het nemen van een gebonden besluit altijd nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het toepassen van het wettelijk voorschrift onnodig belastend is en daarmee tot een onevenredige uitkomst leidt.

Met de uitspraak zijn er nu drie uitspraken van een grote kamer van een hoogste bestuursrechter over de plaats en de betekenis het evenredigheidsbeginsel. De eerste twee waren de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:385) en van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772). In de uitspraak van nu vult het CBb die twee uitspraken ook op een paar punten verder in en wordt ook de eerdere rechtspraak over exceptieve toetsing verder uitgewerkt.

De uitspraak van het CBb hebben de nummers ECLI:NL:CBB:2024:190 en ECLI:NL:CBB:2024:191. De beroepen in de TVL-zaken die aanleiding gaven tot deze uitspraak zijn overigens ongegrond.

Bron: CBb

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

344

Gerelateerde artikelen