X verkoopt en levert zijn woning op 29 december 2006 aan zijn kinderen voor € 800.000. De verkoop geschiedt onder voorbehoud van een voortdurend recht van erfpacht en een voortdurend zelfstandig recht van opstal. De door X te betalen erfpachtcanon bedraagt € 45.000 per jaar. Verder betaalt X jaarlijks nog € 11.344 aan hypotheekrente. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2008 van X. Hij staat aftrek van de erfpachtcanon en de hypotheekrente niet toe. Verder kwalificeert de schuld volgens de inspecteur als een box 3-schuld.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de woning ook in 2008 kwalificeert als een eigen woning van X. De rechtbank verwerpt vervolgens de stelling van de inspecteur dat de erfpachtcanon niet aftrekbaar is, omdat het recht van erfpacht geen verband houdt met verwerving en/of verbetering van de eigen woning. Volgens de rechtbank houdt het recht van erfpacht verband met de eigen woning, en is er geen reden om de erfpachtcanon van aftrekbaarheid uit te sluiten. Het gelijk is aan X.
Hof Amsterdam is, evenals de rechtbank, van mening dat de woning ook na de transacties nog kwalificeert als een eigen woning van X. Ten aanzien van de aftrekbaarheid van de erfpachtcanon, is het hof het echter eens met de inspecteur. Het hof wijst daarbij op de wetsgeschiedenis en het Grondwaardeplan-arrest van de Hoge Raad (HR 10 oktober 2014, nr. 13/02758, BNB 2015/38). Hieruit blijkt volgens het hof dat het wettelijk systeem alleen de kosten die samenhangen met de financiering van de aankoop van de eigen woning in aftrek toelaat. Volgens het hof moet er daarom sprake zijn van een direct verband tussen de canon en de aankoop van de eigen woning, en moet ter zake van de aftrekbaarheid van een erfpachtcanon de door de wetgever bedoelde analogie met de financieringsrente van een eigen woning goed in het oog worden gehouden. Volgens het hof is een erfpachtcanon namelijk op vergelijkbare wijze aftrekbaar als rente. Aangezien X de vrijgekomen bedragen niet heeft besteed voor aankoop, onderhoud of verbetering van de woning, is de erfpachtcanon volgens het hof niet aftrekbaar. Het hof merkt hierbij op dat X, met de opgezette constructie, in feite de meerwaarde van de grond heeft gerealiseerd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de condities waaronder financieringsrente in aftrek mag worden gebracht, niet van belang zijn voor de aftrekbaarheid van erfpachtcanons. Volgens de A-G blijkt uit de tekst van wet namelijk dat de wetgever de verplichting tot de betaling van erfpacht niet aanmerkt als eigenwoningschuld in de zin van art. 3.119a Wet IB 2001. De A-G wijst er op dat de wetgever de fiscale behandeling van deze betalingsverplichting afzonderlijk heeft gefaciliteerd (in artikel 3.120 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001). Volgens de A-G heeft het hof bij zijn oordeel, dat X de erfpachtcanons niet in aftrek mag brengen, een onjuiste maatstaf aangelegd. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
-----------------------------------------------------
Advertorial
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 mei