A-G Wattel concludeert dat de Nederlandse rechtspraktijk behoefte heeft aan een antwoord op prejudiciële vragen in een ingetrokken zaak. De A-G verzoekt de Hoge Raad dan ook de vragen niet in te trekken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld in de zaak van een Duitse UCITS (1 augustus 2016, nr. 12/29) en in de zaak van een ‘open-end' beleggingsfonds uit het VK (‘X Fund‘, 1 augustus 2016, nr. 15/6759). Op 3 maart 2017 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld in deze beide zaken (16/03954 en 16/03955). X Fund heeft daarop haar beroepen ingetrokken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt, in verband met de intrekking door X Fund, een aanvullende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad. De rechtbank stelt de volgende vraag: ‘Bij ontkennende beantwoording van de eerste vraag: is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?'

Naar aanleiding van de aanvullende prejudiciële vraag van de rechtbank, heeft A-G Wattel een aanvullende conclusie gepubliceerd. Alhoewel de A-G in de ingetrokken zaak concludeerde dat het stellen van prejudiciële vragen geen zin heeft, besliste de Hoge Raad toch tot het stellen van prejudiciële vragen. Om nu de kortste klap te maken adviseert de A-G de Hoge Raad nu de vragen in de ingetrokken zaak niet in te trekken, en het Hof van Justitie EU te verzoeken de vraag toch te beantwoorden. De A-G wijst erop dat de zaken inmiddels al zijn gevoegd (C-156/17 en C-157/17).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 27 juni

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen