Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het met de AWBZ-premie overeenkomende gedeelte van de Zvw-bijdrage niet is aan te merken als een premie voor de volksverzekeringen. Het bedrag van € 2619 kan niet worden aangemerkt als een IB-voorheffing. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
X woont in 2011 in Duitsland en is niet verzekerd ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen. In zijn IB-aangifte 2011 neemt X een bedrag van € 5455 aan ingehouden loonheffing in aanmerking. Dit is inclusief een bedrag van € 2619, dat volgens de inspecteur onderdeel is van de bijdrage ex art. 69 Zvw. Dit bedrag moet aan het College voor zorgverzekeringen worden afgedragen en kan volgens de inspecteur dan niet worden aangemerkt als (te verrekenen) loonheffing. De inspecteur corrigeert de aangifte van X.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 15 april 2016, 15/00838, V-N 2016/46.17.25) oordeelt dat het met de AWBZ-premie overeenkomende gedeelte van de Zvw-bijdrage niet is aan te merken als een premie voor de volksverzekeringen. Volgens het hof houdt het feit dat X een met de AWBZ-premie overeenkomende bijdrage is verschuldigd, namelijk niet in dat X verzekerd en premieplichtig is voor de AWBZ of enige andere volksverzekering. Volgens het hof is het bedrag van € 2619 dan ook niet aan te merken als een op het inkomen van X ingehouden AWBZ-premie die als voorheffing verrekend kan worden met de op aanslag verschuldigde IB. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Premieheffing
Instantie: Hoge Raad
Editie: 9 januari