Belanghebbende, X, is het niet eens met de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 die de inspecteur hem heeft opgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 12 januari 2016, 14/00555, V-N 2016/22.2.1) oordeelt dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 beschikte over een nieuw feit. De inspecteur hoefde bij een normale, zorgvuldige kennisname van de aangifte niet te twijfelen aan de juistheid van de cijfers over de winst uit onderneming, en in het bijzonder van het aan die gegevens ten grondslag liggende uitgangspunt dat [F] een bron van inkomen vormde. Het hof komt tot dit oordeel omdat er een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangifte op dit punt juist was. Het nalaten van een nader onderzoek naar de vraag of een bron aanwezig was, is geen ambtelijk verzuim. Pas bij een controle is de inspecteur gebleken dat sprake was van een structurele verliessituatie. Deze controle vormt het benodigde novum. De stelling van X dat in 2004 en 2007 deelonderzoeken voor de omzetbelasting hebben plaatsgevonden, waarbij de inspecteur volgens hem "de bronvraag voor de inkomstenbelasting als aandachtspunt had moeten meenemen", mist feitelijke grondslag. Ten aanzien van het materiële geschilpunt oordeelt het hof dat de activiteiten van X in [F] geen bron van inkomen vormden, zodat de inspecteur de aftrek van aanloopverliezen terecht heeft gecorrigeerd. Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16