Belanghebbende, X, is in 2010 ongehuwd. Haar dochters (A en B) zijn geboren in 1982 en 1985. De inspecteur gaat niet akkoord met de door X in de aangifte IB over 2010 in aftrek genomen uitgaven levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar alsmede uitgaven specifieke zorgkosten. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X aangaande de uitgaven levensonderhoud slechts recht heeft op een aftrek van het forfaitaire bedrag van € 355 voor dochter A over het laatste kwartaal van 2010. Voor de overige kwartalen heeft X geen dan wel onvoldoende bewijs geleverd van feiten en omstandigheden die inzicht geven in de behoeftigheid van A. De rechtbank oordeelt dat X aangaande de specifieke zorgkosten niet aannemelijk maakt dat er sprake is van meer zorgkosten dan het bedrag van € 516 dat door de inspecteur in aanmerking is genomen. Zo ontbreekt voor het door X gevolgde dieet een medisch voorschrift.
Hof Amsterdam (MK IV, 7 juli 2016, 16/00025, V-N Vandaag 2016/1691) sluit zich aan bij de beslissing en de motivering van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Wet inkomstenbelasting 2001 6.16
Wet inkomstenbelasting 2001 6.13 lid 1 en 2