Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep van mevrouw X rechtstreeks voortvloeit uit het recht. Ook haar aanbod om nadere stukken te overleggen en het verzoek stukken te doen overleggen, rechtvaardigt dus geen andere conclusie.

Mevrouw X bericht in december 2013 aan de inspecteur dat zij over 2012 btw is verschuldigd. Deze brief merkt de inspecteur aan als een verzoek om een naheffingsaanslag over dat jaar op te leggen. In november 2017 schrijft de inspecteur aan X dat hij voornemens is deze aanslag op te leggen. X tekent hier bezwaar tegen aan. In beroep klaagt X over het feit dat de inspecteur weigert te beslissen op dit bezwaar. Na een verzetsprocedure beslist Rechtbank Den Haag dat het beroep niet-ontvankelijk is. De brief van de inspecteur is namelijk geen beslissing op enig door X tegen een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking aangetekend bezwaar. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsbescherming (art. 26 AWR) is er dus ook geen beroep mogelijk. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep van X rechtstreeks voortvloeit uit het recht. Ook haar aanbod om nadere stukken te overleggen en het verzoek stukken te doen overleggen, rechtvaardigt dus geen andere conclusie. De rechtbank heeft met betrekking tot alle onderdelen van het geschil terecht en op goede gronden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 26 april

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen