Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat aan X rechtsherstel moet worden geboden door alleen een werkelijk rendement van € 3648 in de heffing te betrekken.

In zijn aangifte IB/PVV 2018 vermeldt X bank- en spaartegoeden, aandelen en obligaties. Bij het opleggen van de aanslag volgt de inspecteur zijn aangifte. Naar aanleiding van het Besluit rechtsherstel box 3 verlaagt de inspecteur het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. X verzoekt om verdere ambtshalve vermindering van de aanslag. De inspecteur rekent met een belastbaar box 3-inkomen van € 9140 terwijl het werkelijk rendement van X niet meer dan € 3648 bedraagt. Voorts betoogt X nog dat rekening moet worden gehouden met een koersverlies van € 1144. Het verzoek tot verdere ambtshalve vermindering van X wordt door de inspecteur afgewezen. In geschil is of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 terecht heeft afgewezen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat aan X rechtsherstel moet worden geboden door alleen een werkelijk rendement van € 3648 in de heffing te betrekken. Het forfaitaire stelsel dat volgt uit de Wet rechtsherstel box 3 is strijdig met artikel 1EP EVRM. X maakt echter niet aannemelijk dat hij in 2018 een koersverlies van € 1144 heeft gerealiseerd. Nu de rechtbank niet kan vaststellen wat de hoogte van het koersverlies precies is geweest, wordt geen koersverlies in aanmerking genomen. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 ten onrechte heeft afgewezen. Aan X moet rechtsherstel worden geboden door alleen een werkelijk rendement van € 3648 in de heffing te betrekken. X' beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 8 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

577

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen