A-G Wattel concludeert dat het voordeel dat de broers genieten op grond van de huidige wettekst en zijn parlementaire geschiedenis als 'vervreemdingsvoordeel' moet worden gekwalificeerd.

Belanghebbende (X) en zijn twee broers (A en B) houden samen met D bv de aandelen in C bv. De broers houden (in)direct alle aandelen in D bv. Zij komen eind 2001 met D bv overeen dat de statuten van C bv onder opschortende voorwaarde zodanig worden gewijzigd dat de winstgerechtigdheid van de aan hen toebehorende gewone aandelen C bv wordt verminderd en de winstgerechtigdheid van de aan D bv toebehorende gewone aandelen C bv in dezelfde mate wordt vergroot. De broers zullen hiervoor als compensatie ruim € 4,5 mln ontvangen. Dit bedrag is in 2001 bijgeschreven in de rekening-courant van de broers met D bv. Aan de statutenwijziging is nog geen gevolg gegeven. In geschil is of de inspecteur de schadeloosstelling in 2004 als inkomen uit a.b. kan belasten. Hof Amsterdam oordeelt dat het door belanghebbende genoten voordeel moet worden aangemerkt als een voordeel uit hoofde van de vervreemding van een deel van de rechten waarop belanghebbende als houder van de aandelen in C bv recht heeft. Het hof overweegt hierbij onder andere dat de wetgever geenszins de bedoeling heeft gehad bepaalde voordelen, die onder de Wet IB 1964 als inkomen uit a.b. werden aangemerkt, daarvan onder de Wet IB 2001 uit te sluiten. Verder wijst het hof er op dat een voordeel als het onderhavige tekstueel zonder meer is te kwalificeren als ‘een voordeel uit hoofde van de vervreemding van een deel van de rechten' uit de aandelen in C bv. Uit de voorbeelden die in parlementaire toelichting worden gegeven – ook al wordt een situatie als die van de onderhavige casus niet expliciet genoemd – blijkt volgens het hof verder genoegzaam de bedoeling van de wetgever om voordelen als het onderhavige voortaan als reguliere voordelen aan te merken. Het gelijk is aan de inspecteur.

Advocaat-Generaal (A-G) Wattel concludeert dat het voordeel dat de broers genieten op grond van de huidige wettekst en zijn parlementaire geschiedenis als 'vervreemdingsvoordeel' moet worden gekwalificeerd. De A-G merkt onder meer nog op dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wet IB 2001 ook volgt dat de wetgever met het vervallen van art. 20b lid 1 onderdeel e Wet IB 1964 wilde bereiken dat elk voordeel uit de vestiging van een genotsrecht of uit de vervreemding van een dividendrecht op a.b.-aandelen voortaan als vervreemdingsvoordeel zou worden aangemerkt. Het beroep in cassatie van belanghebbende is volgens de A-G ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 januari

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen