Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de Belastingdienst is gebonden aan een door de SVB afgegeven onherroepelijk geworden A1-verklaring. Het hof moet dan ook bij de beoordeling van het geschil of X in 2013 een PVV-vrijstelling toekomt, uitgaan van de nog niet onherroepelijk vaststaande A1-verklaring van 20 maart 2018.
Belanghebbende, X, werkt op een binnenschip waarvoor een Rijnvaartverklaring is afgegeven. Vanaf februari 2013 werkt X voor het Cypriotische L Ltd. Tot die tijd werkt hij voor het Nederlandse J bv, de eigenaar van het schip. In een op 4 januari 2013 afgegeven A1-verklaring stelt de SVB vast dat X werknemer is van J bv en dat hij van 3 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is onderworpen aan de PVV-heffing in Nederland. Op 22 mei 2014 geeft de autoriteit in Liechtenstein een A1-verklaring af waarin wordt vastgesteld dat X van 1 mei 2014 tot en met 30 april 2016 is onderworpen aan het sociale verzekeringsrecht in Liechtenstein. Vervolgens geeft de SVB op 24 juni 2014 wederom een A1-verklaring af. Hierin wordt gemeld dat X van 1 januari 2013-31 december 2014 is onderworpen aan de PVV-heffing in Nederland. L Ltd. is tegen deze A1-verklaring een procedure gestart, waarin de Centrale Raad van Beroep eind 2017 uitspraak heeft gedaan. Terwijl deze procedure liep, heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd. In geschil is of X recht heeft op een PVV-vrijstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op de vrijstelling, en verklaart het beroep ongegrond. Hof 's-Hertogenbosch stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (V-N 2018/27.15). In een uitvoerige beschouwing merkt het hof op dat er diverse scenario’s zijn te bedenken om de onderhavige zaak af te wikkelen. Een van de pijnpunten is dat de inspecteur al een aanslag heeft opgelegd terwijl de A1-verklaring van 24 juni 2014 nog niet onherroepelijk vaststond. Verder wijst het hof er ook op dat de problemen die nu spelen worden veroorzaakt door het feit dat de wetgever er voor heeft gekozen om de PVV-heffing en de vaststelling van de verzekering voor de volksverzekeringen te verdelen over twee bestuursorganen en over twee rechterlijke kolommen. De eerste vraag die het hof stelt is of de aanslag in stand moet blijven omdat de A1-verklaring van 4 januari 2013 onherroepelijk is en ook niet is ingetrokken. Inmiddels heeft de SVB op 20 maart 2018 een nieuwe uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij ook een nieuwe A1-verklaring afgegeven, en de A1-verklaring van 4 januari 2013 ingetrokken.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de Belastingdienst is gebonden aan een door de SVB afgegeven onherroepelijk geworden A1-verklaring. Vervolgens geeft A-G het hof in overweging om bij de beoordeling van het geschil of X in 2013 een PVV-vrijstelling toekomt, uit te gaan van de nog niet onherroepelijk vaststaande A1-verklaring van 20 maart 2018. De A-G merkt verder nog op dat de belastingrechter niet kan oordelen over de inhoudelijke gelding van de A1-verklaring, omdat dit op grond van de door de Nederlandse wetgever gekozen bevoegdheidsverdeling tussen de belastingrechter en de sociale-zekerheidsrechter, bij de sociale zekerheidswetgever thuishoort.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 7 augustus