Erflater, de heer A, overlijdt in 2007. Zijn nalatenschap is door de erfgenamen, onder wie de heer X, zuiver aanvaard. X doet een beroep op de SW bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. In eerste instantie is daarom (mede) een conserverende aanslag aan hem opgelegd. In 2011 kondigt de inspecteur aan dat hij voornemens is om deze aanslag te herzien omdat niet meer wordt voldaan aan de voortzettingseis. In 2008 is de melkveetak van de onderneming afgestoten. Er is in dat kader een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. Op 31 december 2011 bestaat deze HIR nog steeds en zijn er geen investeringen gepleegd. X overlijdt in maart 2012. Zijn erven, in casu de belanghebbenden erven X, maken bezwaar tegen de navorderingsaanslag successierecht. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd op basis van art. 16 AWR. De inspecteur was ten tijde van de primitieve aanslagregeling niet volledig op de hoogte van de feitelijke situatie en mocht afgaan op wat in de aangifte was vermeld. Er is dus geen sprake van een ambtelijk verzuim. De melkveetak is gestaakt en er is een nieuwe activiteit gestart, namelijk het verkopen van mais en gras. De oorspronkelijke onderneming is niet voortgezet. Aan de voorwaarden voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit wordt daarmee niet voldaan. Mocht er in de toekomst alsnog een IB-navorderingsaanslag 2007 aan de erven A worden opgelegd, dan kan deze belasting alsnog in aftrek worden gebracht op de nalatenschap. Het beroep van de erven X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen