Hof Arnhem oordeelt dat de volledige kosten van de bouw van de windturbine van € 3 miljoen behoren tot de bouwkosten waarover leges worden geheven. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, vraagt bij de gemeente Buren een bouwvergunning aan voor de bouw van vier windturbines. X bv gaat uit van de werktuigenvrijstelling en raamt de totale bouwkosten op een bedrag van € 4.000.000. De heffingsambtenaar raamt de bouwkosten op € 12.000.000 (€ 3.000.000 per turbine) en legt op basis van deze bouwkosten een aanslag bouwleges op van € 90.950,60. In geschil is of de aanslag voor het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke onderdelen van een windturbine behoren tot de inrichtingskosten en daarmee niet tot de bouwkosten. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inpandige onderdelen van de windturbines, zoals de generator en de tandwielkast, niet tot de bouwkosten behoren. De rechtbank verlaagt de bouwkosten naar € 7.897.400.

Hof Arnhem (MK II, 13 maart 2012, 11/00466) oordeelt dat de volledige kosten van de bouw van de windturbine van € 3 miljoen behoren tot de bouwkosten waarover leges worden geheven. Geen van de onderdelen van de turbine is een bedrijfsinstallatie; zij behoren volgens het hof allemaal tot de bouwkundige werken, de installaties en de vaste inrichtingen. De windturbine is slechts met inbegrip van deze onderdelen een compleet bouwwerk. Zonder de installatietechnische voorzieningen beantwoordt zij niet aan haar doel. Een windturbine als afgerond bouwwerk is niet denkbaar zonder de onderdelen die de turbine laten functioneren. Aan het oordeel van het hof doet niet af dat, zoals X bv betoogt, gedeelten van het bouwwerk onder de werktuigenvrijstelling voor de Wet WOZ vallen. Evenmin doet daaraan af dat delen van de turbine dienstbaar zijn aan het bedrijfsproces van X bv. Dat bij een traditionele elektriciteitscentrale de kosten van de turbine niet behoren tot de bouwkosten, is op zichzelf geen reden die kosten van de windturbine niet tot de bouwkosten te rekenen. Daarvoor verschillen een traditionele elektriciteitscentrale en een windturbine te veel van elkaar. Het hof verklaart het principale hoger beroep van X ongegrond en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 229

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 22 maart

26

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen