Hof Den Haag oordeelt dat X voor het jaar 2014 niet aannemelijk maakt dat het nominaal zonder (veel) risico's gemiddeld haalbare rendement voor 2014 lager is dan 1,2%. De gehanteerde berekeningswijze is namelijk niet in overeenstemming met de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019. Voor 2015 geldt dat X dit wel aannemelijk maakt. Er is echter geen sprake van een individuele en buitensporige last.

X is het niet eens met de aan haar opgelegde IB-aanslagen 2014 en 2015. Volgens haar is de box 3-heffing in strijd met art. 1 EP EVRM. X overlegt daartoe onder andere een aantal berekeningen van het gemiddeld haalbare rendement.

Hof Den Haag oordeelt dat X voor het jaar 2014 niet aannemelijk maakt dat het nominaal zonder (veel) risico's gemiddeld haalbare rendement voor 2014 lager is dan 1,2%. De gehanteerde berekeningswijze is namelijk niet in overeenstemming met de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (o.a. nr. 17/05606, V-N 2019.30.5). Voor 2015 geldt dat X dit wel aannemelijk maakt. Vervolgens stelt het hof, aan de hand van de arresten van 14 juni 2019, vast dat er alleen plaats is voor ingrijpen van de rechterwanneer een individuele en buitensporige last aanwezig is. Deze is gezien het inkomen uit werk en woning, de vermogenspositie van X in de jaren 2014 en 2015 en het toepasselijke tarief, niet aanwezig. Het hof verwerpt verder nog de stelling van X dat de wetgever geen actie onderneemt naar aanleiding van de arresten van 14 juni 2019. Hierbij wordt gewezen op een aangekondigd wetsvoorstel en het initiatief om advies in te winnen over de wijze waarop de Staat eventueel rechtsherstel kan bieden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 2 januari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen