De Europese Commissie start een precontentieuze procedure tegen Oostenrijk, omdat Oostenrijk btw heft over de aan de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk verschuldigde volgrechtvergoeding. Volgens de EC vormt deze vergoeding namelijk niet de tegenprestatie voor de artistieke prestatie van de auteur van een dergelijk kunstwerk. Verder wijst de EC er op dat in het kader van de uitoefening van het volgrecht geen levering of dienstverrichting door de auteur plaatsvindt, zodat er geen sprake is van een handeling die aan de btw-heffing is onderworpen.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Oostenrijk niet de op haar rustende verplichtingen is nagekomen door btw te heffen over de aan de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk verschuldigde volgrechtvergoeding. Het Hof van Justitie EU overweegt daarbij dat de volgrechtvergoeding in geen enkel opzicht de tegenprestatie is voor de prestatie van de auteur op het tijdstip waarop zijn werk voor het eerst in de handel werd gebracht. Aangezien het ook niet de tegenprestatie vormt voor enige andere prestatie van de auteur, kan de volgrechtvergoeding niet leiden tot een wijziging van de maatstaf van heffing van de prestatie die door de auteur is verricht op het tijdstip waarop zijn werk voor het eerst in de handel werd gebracht.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 21 december