A bv koopt een stuk grond met opstallen voor de ontwikkeling van een bouwproject. Omdat het project niet loopt, betrekt A bv, voor de financiering, C bij het project. A bv en B bv, een vennootschap van C, werken vervolgens samen via belanghebbende, X bv, waar ze ieder een belang van 50% in hebben. Bij de verkoop van de gerealiseerde appartementen wordt sinds december 2006 btw in rekening gebracht. X bv verantwoordt de volledige opbrengst van het project. De btw wordt echter niet afgedragen. Naar aanleiding van een onderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X bv. Hierbij wordt ook de vooraftrek gecorrigeerd, omdat de appartementen tot december 2006 vrijgesteld van btw waren verkocht.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur ten onrechte de btw bij X bv heeft nageheven. Volgens de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat X bv op enig moment de macht heeft gehad om als eigenaar over de appartementsrechten te beschikken. Het gelijk op dit punt is dan ook aan X bv. De rechtbank stelt de inspecteur wel in het gelijk ter zake van de voorbelasting: die is niet aftrekbaar. Deze btw kan namelijk geen betrekking hebben op door X bv geleverde diensten.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3