Op 5 december 2008 koopt X bv voor ruim € 1,6 mln vier percelen grond. Hierbij wordt overeengekomen dat X voor de sloop van een gebouw zal zorgen, en het bouwrijp maken van de percelen. Verder moet X bv de kosten die de verkoper moet maken, in verband met het beëindigen van de huurovereenkomsten van de huurders van het gebouw, vergoeden. Daarnaast moet X bv een ruimtelijke onderbouwing voor het plangebied voor haar rekening laten opstellen en de eventuele planschade aan de gemeente vergoeden. Op 20 december 2010 wordt de juridische eigendom van de percelen aan X bv geleverd. X bv doet daarbij een beroep op vrijstelling van overdrachtsbelasting ex art. 15 WBR. De inspecteur is van mening dat X bv vóór de juridische levering al de economische eigendom van de percelen heeft verkregen, en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv niet op een eerder tijdstip dan bij de juridische levering de economische eigendom van de percelen heeft verkregen. Volgens het hof heeft X bv, vóór de juridische levering, uitsluitend een recht op levering van de percelen verkregen. Het hof overweegt daarbij dat het risico dat de benodigde vergunningen niet zouden worden verleend, niet bij X bv rustte. Hierbij is volgens het hof niet van belang dat de sloopkosten voor rekening van X bv kwamen. Volgens het hof is dit namelijk niet een omstandigheid die maakt dat X bv een groter of ander belang bij waardeverandering van de onroerende zaak heeft verkregen, anders dan het belang dat voortspruit uit het recht op levering tegen een in een koopovereenkomst gefixeerde prijs. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 2 + 15