Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X de pensioenvoorziening heeft afgekocht. X bood in 2015, bij het aangaan van de leningen, onvoldoende verhaal. Er is sprake van onzakelijke leningen, omdat zij niet met een derde overeengekomen hadden kunnen worden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Belanghebbende, X, is werkzaam in de bouwsector. De werkzaamheden worden tot en met 31 december 2005 uitgevoerd via B bv. Per 1 januari 2006 wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot geruisloze terugkeer uit de bv. De in eigen beheer opgebouwde pensioenvoorziening wordt daarbij ondergebracht in P bv. Tevens verkrijgt P bv een vordering op X in verband met de geruisloze terugkeer. In 2014 worden onroerende zaken verkocht in verband met de belastingschulden van X. Na voldoening van de belastingschuld en aflossing van een schuld aan de bank, resteert nog een bedrag van € 60.000. Dit bedrag wordt gestort op de bankrekening van P bv en geboekt als aflossing op de terugkeer-lening. In 2015 sluit X voor € 50.000 aan leningen af bij P bv. De inspecteur is van mening dat sprake is van onzakelijke leningen en dat X de pensioenvoorziening heeft afgekocht.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2021/18.1.4) bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat X de pensioenvoorziening heeft afgekocht. X bood in 2015 onvoldoende verhaal bij het aangaan van de leningen. De leningen zijn onzakelijk, omdat zij niet met een derde overeengekomen hadden kunnen worden. P bv had de middelen die bij de verkoop beschikbaar kwamen, moeten herbeleggen in een financieel gezond investeringsobject. Door te herbeleggen via het verstrekken van leningen aan X, is daar geen sprake van. Door het verstrekken van de leningen aan X heeft P bv feitelijk een deel van het pensioen uitgekeerd aan X. Het hof overweegt verder nog dat X in hoger beroep onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat zijn financiële positie respectievelijk de financiële positie van de door hem gedreven bouwonderneming in 2015 beter was dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De volledige pensioenaanspraak is dan ook terecht in de heffing betrokken. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Wet op de loonbelasting 1964 11
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 oktober