Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de innerlijke waarde of billijkheid van de regelgeving niet kan worden getoetst. Onverbindendverklaring vindt alleen plaats als de regeling in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel of als zij leidt tot een heffing die de wetgever niet kan hebben gewild.
X overlijdt in 2019. Hij heeft in dat jaar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.205. De premie volksverzekeringen wordt geheven op basis van het maximum van € 34.300. In geschil is of dit maximum door zijn overlijden tijdsevenredig moet worden herleid tot de 311 dagen die hij in 2019 leefde. De regelgeving voorziet soms wel in tijdsevenredige verlaging, maar er is expliciet bepaald dat een overlijden daar niet onder valt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de innerlijke waarde of billijkheid van de regelgeving niet kan worden getoetst. Onverbindendverklaring vindt alleen plaats als de regeling in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel of als zij leidt tot een heffing die de wetgever niet kan hebben gewild (zie HR 11 december 2020, 19/03405, V-N 2020/64.5). Hiervan is geen sprake. Uit de toelichting van de oude – tot 1 januari 2006 geldende – ministeriële regeling blijkt namelijk dat de tijdsevenredige verlaging was beperkt tot gevallen van migratie, omdat dan ook in het buitenland premie zal worden afgedragen. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 22 september