Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen ab heeft in Z BV. Door het verlenen van het optierecht aan Q BV heeft hij namelijk niet meer het volledige economische belang bij de aandelen Z BV. Hij heeft nog slechts een belang van 4,24% in Z BV.
Belanghebbende, X, verstrekt samen met enkele anderen (de schuldeisers) een lening van € 550.000 aan Q BV. Het aandeel van X in deze lening is € 150.000. Q BV wendt de lening aan om aandelen Z BV te kopen. Bij het verstrekken van de lening wordt verder nog overeengekomen dat de schuldeisers een call-optie van 20% op de lening verlenen aan Q BV. Na diverse transacties, en het lichten van de optie door Q BV, houdt Q bv 19,44% van de aandelen in Z BV. In 2018 verkoopt Q BV de aandelen Z BV en keert € 900.000 uit aan X. De inspecteur is van mening dat X een ab in Z BV heeft. X is het daar niet mee eens. Hij stelt dat hij door het verlenen van de optie van 20% niet het volledige economische belang bij de aandelen heeft, maar slechts een belang van 4,24%.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen ab heeft in Z BV. Door het verlenen van het optierecht aan Q BV heeft hij namelijk niet meer het volledige economische belang bij de aandelen Z BV. Hij heeft nog slechts een belang van 4,24% in Z BV. De rechtbank verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Hieruit volgt dat bij een call-optie weliswaar de koop pas tot stand komt op het moment dat de optie wordt uitgeoefend, maar dat bij het verlenen van de optie een deel van het economisch belang bij de aandelen al wel overgaat op de optiehouder. De rechtbank vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.7
Wet inkomstenbelasting 2001 4.6
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 31 juli
Informatiesoort: VN Vandaag