Belanghebbende, X, werkt sinds 15 juni 2009 als algemeen directeur voor A1 bv. Vanaf 1 januari 2013 is hij werkzaam als directeur van A2 bv, de aandeelhoudster van A1 bv. Op 14 september 2014 zegt A2 bv de arbeidsovereenkomst met X op per 1 april 2015. Aan X wordt een beëindigingsvergoeding van € 105.000 toegekend. A2 bv verrekent € 117.000 aan nageheven loonheffing met de beëindigingsvergoeding. In geschil is of X deze loonheffing in 2014 kan verrekenen. De inspecteur stelt zich namelijk op het standpunt dat verrekening met de IB/PVV niet mogelijk is, omdat het loon waarop de naheffingsaanslag ziet, niet in de IB-aanslag is betrokken.
Hof Amsterdam oordeelt dat X de met de beëindigingsvergoeding verrekende loonheffing mag verrekenen met de door hem op aanslag verschuldigde IB/PVV. Het hof stelt daarbij vast dat de LB/PVV waar het over gaat, is nageheven van A2 bv en vervolgens via verrekening met een ontslagvergoeding op X is verhaald. Volgens het hof is niet van belang dat het loonbestanddeel waar de naheffingsaanslag op ziet, niet in de IB-aanslag is betrokken. Het gelijk is aan X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2