Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de doelstelling van de dwangsomregeling is om het bestuursorgaan een prikkel te geven om op tijd uitspraak te doen en niet een regeling voor schadevergoeding.

X maakt op 25 mei 2018 bezwaar tegen ingehouden loonheffing. Op 23 juli 2018 stelt hij de inspecteur in gebreke wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Met dagtekening 3 augustus 2018 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar en op 8 augustus 2018 beslist de inspecteur dat X geen recht heeft op een dwangsom.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de doelstelling van de dwangsomregeling is om het bestuursorgaan een prikkel te geven om op tijd uitspraak te doen en niet een regeling voor schadevergoeding. Dat betekent dat de inspecteur in deze zaak geen dwangsom verbeurt nu hij binnen twee weken uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dat X en zijn gemachtigde pas later – na het verstrijken van de termijn van twee weken – kennis hebben genomen van de uitspraak doet niet ter zake. De rechtbank wijst het verzoek van X om de zaak in de openbaarheid te behandelen af en wijst erop dat een dwangsomzaak niet vergelijkbaar is met een boetezaak die wel openbaar op zitting wordt behandeld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27c

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 28 mei

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen